Winged Shoes 1940 - 2009

M’n broer Paul Johan Koghee was, behalve behept met een zelfde gevoel voor humor, in vrijwel alles mijn tegenpool. Was ik geheel a sportief, nam hij deel aan een groot aantal sporten. En dat op een meer dan amateuristische wijze.
Zo was m’n broer lid van Amstel gymnastiek vereniging op het Roelofhartplein, van AAC de Amsterdamse Atletiek Club op het Olympiaplein, van voetbalclub TWM in de watergraafsmeer, de rugbyclub van AAC, zwom hij in het Zuiderbad, deed hij aan wielrennen, aan tennis, schaatsen en liep hij regelmatig de Marathon. Paul werd o.a. met AAC kampioen van Nederland zeskamp bij de junioren, was hij een geduchte achthonderd meter loper, een goede speerwerper, ver en hoogspringer. Vandaar dat m’n broer z’n studie zo had ingekleed dat hij buiten de reguliere onderwijs acte, zo gaf hij een poosje les op de Dongeschool in de Dintelstraat,  ook een middelbare acte lichamelijke opvoeding wilde halen. Hetgeen hem, samen met een aantal andere middelbare akten, lukte.

Alleen had m’n broer een probleem, m’n broers schedel was veel en veel te hard. Nee, niet dat ie koppig was of zo, nee z’n schedel was echt veel te hard. Terwijl hij, bij navraag aan onze moeder, beslist niet met de helm geboren was. Om aan te tonen dat z’n schedel echt zo hard was, neem ik u geachte lezer even mee terug naar Paul z’n jeugd. Dan beantwoord ik gelijk een aantal oproepen van volgers van deze site.

De eerste klap die m’n broer met z’n hoofd opving was in de afrit naar de fietsenkelder van de Rijksverzekeringsbank. Dat ging zo. Paul net vrij van de Montessorischool in de Corellistraat had afgesproken met z’n vriendjes om nog even bij de Rijksverzekeringsbank te gaan spelen alvorens daarvandaan gezamenlijk naar huis te lopen. M’n broer was iets later van school dan z’n vriendjes en hij haastte zich om op tijd bij de bank te zijn.

Wat hij niet wist was dat een vriendje bovenaan de afrit naar de fietsenkelder met een touw ,verdekt in de bosjes, opgesteld klaar stond en een ander vriendje onder aan de steile afrit om m’n broer te roepen naar beneden te komen. M’n broer als altijd rennend hoorde z’n maatje roepen en rende op die plek af waar het stemgeluid vandaan kwam. De draad werd gespannen en m’n broer viel als een lappenpop tot onder aan de helling. Bont en blauw en met een gebroken neus naar huis en tien weken plat, maar wonderlijk genoeg geen hersenschudding.

Om z’n schedel en hersenen nogmaals op hardheid te testen daarvoor bedacht m’n broer in de winter het volgende. Langs de Zuidelijke Wandelweg lag een enorm hoog talud dat, voor de oorlog, waarschijnlijk ooit was aangelegd voor een ringweg rond Amsterdam. Je kon daar, op dat talud, als je onder een hek doorkroop komen. Die winter lag er een dik pak sneeuw, en mijn broer Paul ging daar samen met een aantal vriendjes sleeën precies zoals ze in Cineac hadden gezien in een wintersport filmreportage over rodelen en bobsleeën. Bovenop de top van het talud ging m’n broer Paul als eerste op een slee liggen, met z’n hoofd iets voor het sleetje uitgestoken.
Daarop, op hem dus, vijf vriendjes gestapeld, deels liggend en deels zittend. Roetsj….naar beneden om in volle vaart tegen een ijzeren staander van de afzetting tot stilstand te komen. Paul weliswaar opnieuw bont en blauw, en z’n neus iets meer uit het lood, maar opnieuw geen hersenschudding!

Omdat een spreekwoord luid dat driemaal scheepsrecht is werd de schedeltest in het Zuiderbad voor alles zekerheid herhaald. Daarvoor sprak hij met een groepje vrienden af dat degene die als laatste in het zwemwater lag voor de groep op een ijsje moest trakteren. M’n broer ging er als een speer vandoor en lag als eerste in het water. Alleen had hij zich vergist in het deel van het Zuider en was gedoken in het pierenbad daar waar slechts 40 centimeter water stond. De rode kleur van het water gaf precies de plek aan waar hij met z’n hoofd terecht gekomen was. Na een aantal hechtingen en een mummieachtig verband werd Paul met de ambulance thuis gebracht. Maar, inderdaad, wederom geen hersenschudding.

Op z’n zestiende, z’n verjaardag nota bene, wilde m’n broer de ultieme schedel test doen. Daarvoor reed hij, net nadat hij al z’n verjaarscadeaus had uitgepakt als een speer op z’n racefiets naar school.
En, om alle tegenwerkende elementen en de zwaartekracht te trotseren had m’n broer een aerodynamische houding aangenomen. Een houding zo dat het leek of z’n hoofd bijna onder z’n zadel klem zat.
Alleen de stilstaande kiepauto op de Amsteldijk had hij, dankzij de aerodynamica, niet gezien en reed zich in volle vaart in de laadbak klemvast. Inderdaad, bont en blauw, neus iets schever, maar opnieuw geen hersenschudding.

Een paar maanden wilde hij ’s ochtends z’n bed niet uit komen om naar school te gaan (iets wat eigenlijk nooit gebeurde). Met een lachend gezicht vertelde hij mijn moeder, toen ze hem maande om op te staan, dat hij zich niet lekker voelde. Maar omdat hij zo’n komisch lachend gezicht trok geloofde m’n moeder er geen barst van. Nee! Eerlijk ma, bleef hij telkens met dat lachende gezicht zeggen. “Ik ben echt heel ziek”! De dokter werd ontboden en m’n broer werd met spoed in het Wilhelmina Gasthuis  in een gesloten afdeling opgenomen. M’n broer bleek een vorm van kinderverlamming te hebben die z’n gezichtsspieren hadden aangetast. Doordat m’n broer in het WG in karantenne lag en er sprake van besmettingsgevaar zou kunnen zijn mocht ook ik zesweken lang niet meer naar school of op straat. Na een maand of vijf mocht m’n broer gezond en wel weer naar huis.

Mijn vriendje Jeroen, Amstelkade 12hs, z’n broer Tim was net als m’n broer Paul ook heel sportief. Tim reed iedere ochtend en avond op de fiets, met blokken op z’n trappers, rondjes tegen de klok. Dat ging als volgt. Zittend op z’n fiets in de hal van de woning startte hij de klok, een schaakklok, en reed dan via de gang naar buiten, over de stoep het trottoirs op, en reed dan zo hard als ie kon z’n rondjes. Amstelkade, Amsteldijk, Amstelbrug, Weesperzijde, Berlagebrug, Vrijheidslaan, Rijnstraat en weer de Amstelkade. Was ie klaar met z’n rondjes dan nog zittend op z’n fiets met een loper de deur van slot gevolgd door het stoppen van de schaakklok in de hal. Op een schema aan de muur van z’n kamer werd elke tijd die hij maakte geadministreerd en onderling met elkaar vergeleken. Zo kreeg Tim inzicht in:
de verschillen in de gereden tijd, de weersomstandigheden, het verkeer, z’n eetgewoonte en al wat mogelijkerwijze zou kunnen bijdragen aan zowel een top tijd als top conditie.

De schaakklok werd door Tim ook gebruikt voor een andere passie van hem schaken en snelschaken. Later toen Tim een echte racefiets kon kopen werd hij een echte wielrenner.
En schreef hij zelfs een boek over z’n wielerervaring.

En, dat vergat ik bijna, Tim was ook keeper bij voetbalclub “Neerlandia”.

M’n broer Paul en Tim hadden, onafhankelijk van elkaar, ook een gezamenlijke hobby.
De “Tour de France”. Een hobby die vorm kreeg in het feit dat mijn broer elke dag dat de tour duurde via contact met de sportredactie van het Parool de uitslagen en het klassement van die dag op grote vellen papier noteerde en op de etalageruit(en) van m’n vaders fietsenzaak plakte.
Zodat de klanten die hun fiets kwamen stallen het laatste nieuws van de Tour konden volgen.
Maar Tim had iets heel speciaals bedacht. Hij had een soort van Tour de France voorspellingsspel gemaakt waarop hij met een aantal dobbelstenen en naamkaarten van de renners een prognose maakte wie en wanneer een rit zou winnen en wie in welke trui die dag of de dagen daarop zou rijden. De schema’s die hij daarvoor gebruikte waren zou kolosaal dat hij al z’n muren had beplakt met de meest ingewikkelde formules, tourschema’s, kanskaarten, pechkaarten en tour foto’s.
De route die de Tour in de drieweken dat de Tour duurde volgde lag daarbij, als een soort ganzenbord bord op z’n kamervloer. Om het lot niet te tarten speelde Tim het voorspellingspel, met de deur op slot, in gepaste stilte. Alleen als die dag z’n voorspelling(en) uitkwam hoorde je een soort van Indianen kreet (wel in het Frans natuurlijk).

Tijdens de uitvaart van m’n broer Paul in 2009 heb ik er door middel van een gedicht aandacht aan hun beider jeugd en “de Tour de France” besteed.

Op de vensterbank van vaders fietsenzaak

Terwijl m’n vriendjes broer
Gewapend tracht
Met teerling en pionnen
De uitslag van de tour
Naar zijn hand te zetten
Schrijft de mijne met een krijtje
De winnaars van die dag
Op vaders stallingraam

Coppi, Kubler en van Est
Koblet, Bobet en Charly Gaul
Gerangschikt zoals het hoort
Naar stand, team en kleur

Vermoeid, vol trots, roept hij z’n Pa
Om samen op de vensterbank
In de late juni zon
Tijdloos, als een Tik, Tac, Pontiac
Te genieten van elkaar

Die tijd is nu opnieuw gekomen.