AL CRAMP "THE INDIAN CHAMPION"

In de lente van 1950 nam mijn vader de fietsenzaak, Borssenburgstraat 9 van mijn opa over en gingen we boven de zaak wonen.

1954
AL Cramp “The Indian Champion” zwaargewicht boxer.
Dit verhaal kwam naar boven na het lezen van de tentoonstelling “Zomerdijkstraatateliers 1934 – 2010” in Arti. Omdat ik in 1954, op m’n tiende, samen met Al Cramp bij Piet Esser en z’n echtgenote Dora Esser Wellensiek in hun atelier zomerdijkstraat op de thee ben geweest.

In 1954 kwam de bij ons in de Borssenburgstraat no.1 op de tweede etage de Surinaams zwaargewicht boxkampioen Alfred Kramp op kamers wonen.
Alfred een donkere reus van een man met een prachtig atletisch lichaam werkte om in zijn levensonderhoud te voorzien o.a. als sjouwer in de Amsterdamse haven en poseerde Alfred ook voor de studenten van de beeldhouwer Piet Esser op de Rijksacademie van beeldende kunsten van Amsterdam.
Want van boxen alleen kon “Al Cramp The Indian Champion” niet leven.

Omdat Al meestal ’s morgens vroeg op het werk in de haven moest zijn en de tram te kostbaar was, kreeg Al van m’n vader een tweedehands fiets cadeau en mocht hij die fiets gratis in m’n vaders fietsenstalling, Borssenburgstraat 9 stallen.
Een echte Simplex sportfiets.
Het enige probleem met de fiets was, was, dat die sportfiets eigenlijk niet gebouwd was voor een Reus.
Daardoor kwam Al elke avond van z’n werk met twee kromme trappers.
Waardoor elke avond het volgende toneelstuk voor 2 heren ontstond:

Rolverdeling:
Joop Koghee (Ome Joop)
Fietsenmaker – klein en tenger
Alfred Kramp (Al Cramp)
Prof. boxer – zwaargewicht en reus

(Al komt fietsenstalling binnen met 2  kromme trappers en 2 kromme crancks/trapstangen)

Al:
Ome Joop?

Joop:
Ja m’n jongen?

Al:
Het is weer zover.

Joop:
Ja m’n jongen ik had het al gezien.
(Joop pakt een enorme buigstang, knielt naast de fiets neer, en buigt zo de trappers en cranks weer recht)
Zo m’n jongen die kunnen er weer een dagje tegen.

Al:
Ik zal proberen om morgen wat minder hard te trappen Ome Joop.


Joop:
Ach m’n jongen al trap jij nog zo zacht als je kan, ben bang dat ze dan toch nog krom worden. Maar kom geef me de fiets maar dan zet ik hem in het rek.

Al:
Tot morgenochtend Ome Joop.

Joop:
Tot morgen m’n jongen.
En je weet het hè?

Al:
Ja ome Joop “altijd zingende de berg op”.

Joop:
Precies m’n jongen.